De intentie van de opdrachtgever en de
opdrachtnemer (de ‘partijbedoeling’) is geen belangrijk criterium meer in de
beoordeling of iemand als zelfstandig ondernemer mag werken. Wat er in de
praktijk gebeurt, daar gaat het om, oordeelt de Hoge Raad. De gevolgen voor
intermediairs van zzp’ers lijken beperkt.
Waar het om gaat is of de
tussen de partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de
wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, stelt de Hoge Raad. Of de
partijen ook de intentie hadden met elkaar een arbeidsovereenkomst aan te gaan,
doet veel minder ter zake.
Dat heeft de Hoge Raad
besloten in een cassatiezaak. Die was aangespannen door
een vrouw die een re-integratietraject volgde bij de gemeente Amsterdam, met de
bedoeling om van daaruit door te stromen naar regulier werk. Ze kreeg dus geen
loon maar een uitkering.
Verloren,
met een belangrijk verschil
De vrouw stapte naar de
rechter omdat zij vond dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat ze
hetzelfde werk deed als haar collega’s. Ze vond dat ze daarom recht had op een
volwaardig salaris. De kantonrechter en later ook het Gerechtshof wezen dat af,
onder andere omdat ze vonden dat haar werk niet hetzelfde was als dat van
anderen in de organisatie. De vrouw verloor om die reden ook de cassatiezaak.
Toch is er een belangrijk
verschil tussen het arrest en de uitspraak van het hof, namelijk dat het hof de
klacht van de vrouw ook afwees omdat de gemeente nooit de bedoeling heeft gehad
om een arbeidsrelatie aan te gaan. Volgens de Hoge Raad doet dat er niet toe.
Uit het arrest: “De bedoeling van partijen speelt geen rol bij de vraag of de
overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.”
Groen/Schoevers
Hiermee spreekt de raad
het bekende Groen/Schoevers-arrest uit 1997 tegen. In deze zaak gaf Groen,
verbonden aan Groen Belastingadviseurs C.V., les bij onderwijsinstelling
Schoevers. Hij deed dit als ondernemer, stuurde facturen, rekende btw en kreeg
niet doorbetaald bij ziekte.
Maar toen Schoevers de
overeenkomst wilde opzeggen, ontstond een conflict. Groen vond dat Schoevers
niet mocht opzeggen, omdat er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Groen en
Schoevers stapten naar de kantonrechter. Die oordeelde dat er geen sprake was
van een arbeidsovereenkomst. Dat werd later zowel bevestigd door de rechter als
de Hoge Raad.
De rechters gaven aan dat
zowel de partijbedoeling, als de feitelijke uitvoering van de overeenkomst van
belang is bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. Dit wordt ook wel een
‘holistische benadering’ genoemd.
Wat betekent
dit?
Wat de intentie van de twee contractpartijen is, blijft onderdeel van beoordeling. De Hoge Raad houdt vast aan de holistische benadering, wat betekent dat allerlei zaken meewegen in de beoordeling. Maar de bedoeling weegt volgens de Hoge Raad veel minder zwaar. Het veelgebruikte zinnetje ‘partijen wensen nadrukkelijk geen arbeidsovereenkomst aan te gaan’, zoals ook in veel modelovereenkomsten is opgenomen, heeft daarmee veel minder waarde. Experts spreken van een ‘nuancering’ van het Groen/Schroevers arrest.
Of de partijen hun
contract nu een ‘overeenkomst van opdracht’ of ‘arbeidsovereenkomst’ noemen,
maakt voor de rechter niet uit. Het gaat erom hoe de partijen in de praktijk
samengewerkt hebben: als opdrachtgever-opdrachtnemer, of als werkgever-werknemer.
Er verandert
(nu nog) weinig
De Hoge Raad sluit
hiermee aan bij het advies van de Commissie Borstlap en de huidige werkwijze
van de Belastingdienst. De fiscus kijkt namelijk bij opsporing van
schijnzelfstandigen naar de praktijk, niet de intentie.
Naar het zich laat aanzien, verandert op dit moment dus weinig voor zzp’ers, opdrachtgevers en intermediairs. Zolang in een overeenkomst – en vooral in de praktijk – maar goed wordt aangetoond dat iemand als zelfstandige werkt. Simpelweg verwijzen naar het feit dat er gewerkt wordt volgens een ‘overeenkomst van opdracht’ is niet afdoende – al was dat toch al niet voldoende.
De mogelijke gevolgen van
de uitspraak van de Hoge Raad was anders geweest in het geval dat het volledige
advies van de advocaat-generaal was overgenomen. Die adviseerde namelijk ook
vervanging van het gezagscriterium. Niet langer zou het onder toezicht en
leiding werken centraal moeten staan, maar de inbedding in de organisatie bij
de beoordeling of van een arbeidsovereenkomst sprake is.
De Hoge Raad besteedt in
zijn uitspraak geen aandacht aan dit advies van de AG. Als dat advies wel was
gevolgd, zou dat verstrekkende gevolgen voor zzp’ers en hun opdrachtgevers
hebben. Het is nu aan de politiek, bijvoorbeeld aan de hand van een debat over
het rapport Borstlap, om daarover te oordelen.
Delen: